Lezers en Kijkers. zie de foto 8. De lippen bij het uitspreken van verschillende letters. Voor de dove mensen het belangerijk de duidelijk aflezen van de lippen naar het woorden. als wie de binnenmond spreekt, kunnen de dove mensen helemaal niet verstaan van de liplezen, en de buitenmond spreekt, verstaan de dove mensen het goed. Maar spreekt de buitenmond eigenlijk rustig en de dove mensen kunnen altijd gemakkelijk volgen. zoals op ivd in de klas de Broeder die hij spreekt nog altijd buitenmond en de leerlingen kunnen hem de sprekende woorden goed afzien (liplezen). Maar toch blijft soms niet altijd gmakkelijk van goed liplezen naar van het horende mensen die ze spreekt.
Zie de foto 9. In de bloementuin van kasteel ( instituut voor Doofstommen) Nieuw-Herlaer stond Mge A Hermus met de aanwezige mannen bijelkaar werden de gezamelijk de spreekmethode ingevoerd, toe Mgr A Hermus een jaar terug in 1902 als de priesterleraar van het instituut, wist hij dat Mgr C Terwindt was erg fel tegen van de spreekmethode, daarom deed Mgr A Hermus naar het buiten in de bloementuin, daar ze hebben elkaar overgesproken van het komende de spreekmethode. Het viel niet mee en doch bleef Mgr A Hermus nog volhoudt, dat in 1855 door de ouders van de dove leerlingen hebben verzocht voor de voorbereiding aan de spreekmethode. Later was het goed geslaagd dat de doofstoome leerling kunt weer spreken.
Zie de foto 10. Eerste de verhuisde in 1840 van Gemert naar kasteel Nieuwe Herlaer in Sint Michielsgestel. Het kasteel was de voorheen van de Bisschoppleijke Seminarie en werdt het kasteeel overgenomen op instituut voor doofstommen. Ziet naar de toren van het gebouw dat wordt de toren gekopieerd naar het nieuwe Instituut voor Doven St Michielsgestel. leest verder op Log 96.
Voor de verhuisde in 1910 van het instituut voor doofstommen in Nieuw-Herlaer en schreef Mgr A Hermus dat gaat over De Directeur Mgr C Terwindt , die zooveel voor de doofstommen gedaan had, begon erg oud te worden. Ook zijn eerste assistent, die hem reeds bijna 40 jaar trouw gediend had. Mhr Sprengers had zijn beste jaren achter den rug. Veel, wat de gebouwen en de leerwijze betrof, had dringend herstel of hervorming nodig. En nu meende Mgr Van de Ven (de bisschop van Den Bosch) in mij den aangewzen man gevonden te hebben om Mgr C Terwindt zijn zaak te helpen verlichten en de nodige verbeteringen aan te brengen. Ik verschrok niet weinig bij het vernemen dien tijding, en ik begon Monseigneur allerlei bezwaren onder het oog te brengen. Mgr Van de Ven ;uisterde met weinig belangstelling naar mijn bezwaren en maakte spoeding een eind van ons onderhoud met de woorden. " kom, kom, dat zal allemaal wel terecht komen " Hij gaf mij een bisschoppelijke zegen, en ik kom vertrekken. Een week later zat ik op het instituut, waar ik zes weken achereen les kreeg in gebaren. Daarna moest ik mijneerste preek afsteken en begon ik gedurende eenige uren les te geven in de twee hoogste klassen der jongensschool. Aan het woord is Adrianus Hermus, die in 1902 werd aangesteld als leraar van het instituut in Nieuw-Herlaer. Gedurende bijna 40 jaar zou hij = als leraar, hoofd van het jongensonderwijs en als directeur = een belanrijk stempel drukken op het reilen en zeilen van het instituut. Onder zijn leiding werd onder andere de zuivere spreekmethode ingevoerd, verhuisde het instituut naar een nieuwe gebouwcomplexe aan de Theerestraat en verscheen maandelijks het blad De Vriend. Ook werd er een Voorschool opgericht en kwam de missie naar ontwikkelingslanden op gang.
Rene van der Veen.
Rene van der Veen
12 jaar geleden
Lezers en Kijkers. Over de eerste statuten.
Enkele artikelen uit de statuten van 1840 geven een aardig beeld van de nieuwe organisatie.
Artikel 1.
Het Instituut voor doofstommen, het geen tot nu toe te Gemert gevestigd was, zal van den 1sten Oktober 1840 een particulier kerkelijk instituut uitmaken, onder de benaming Instituut voor Doofstommen te Sint Michielsgestel.
Artkel 2.
De sterkking van het instituut zal voornamelijk zijn, om de Doofstommen in de Roomsech Katholieken Godsdienst en zedeleer te onderwijzen en op te leiden, en voorts door het aanleren van de Hollandsch taal, van wetenschappen, handwerken en ambachten hun zo veel ogelijk ook voor de Maatschappij te bekwamen.
Artikel 3.
Het instituut wordt gesteld onder de bijzondere bescherming der Heilige Engelbewaarders, welke feest juist invalt op den dag der installatie van het instituut en voortaan als de plechtige feestdag van hetzelfde zal worden gevierd.
Artikel 5.
De eetzaal, leskamers, slaap,- werk, - speelplaatsen zullen op andere wijze worden ingericht, dat de jongens van de meisjes geheel afgezonderd zullen blijven. (.....)
Artikel 17.
In het instituut zullen op den vastgestelden tijd aangenomen worden doofstommen van beiderlei kunnen, van den ouderdom van acht jaren tot onbepaalden leeftijd indien er gegronde hoop bestaat, dat de aannemeling in de nodige kennissen voor den Katholieken Godsdienst bekwaam zal kunnen worden. (....)
Artikel 19.
De geheele opleiding , het onderwijs in geloof en zedeleer zal uitsluitend Katholiek wezen; de Godsdienst zal als het voorname doel des instituuts beschouwd worden. (....)
Artikel 24.
Tot Directeur wordt benoemd de Weleerwaarder Heer M van Beek, Katholiek Priester en sinds jaren autheur en directeur van het Doofstommen in Gemert.
Artikel 30.
De inkomsten spruiten voort.
a) uit de kostgelden en toeslagen voor de kweeklingen.
b) uit de bedragen der leden.
C) uit liefdegiften.
d) uit toelagen van de Provinciale kas.
e) uit het gelden en andere verdiensten der kweeklingen.
Artikel 31.
De kweeklingen zullen 's jaars moeten betalen voor voeding en huisvesting een honderd en vijftig guldens. Zij die niet genoeg vermogend worden beschouwd, zullen evenwel op nadere vast te stellen voorwaarden kunnen worden opgenomen. (....)
LIEFDEWERK.
Hoe veel geduld de onderwijzers en onderwijzeressen zich moeten getroosten, zal een ieder gemakkelijk kunnen bevroeden. (....) Maar er is toch ook veel opbeurends aan dit werk verbonden, De leergierigheid, welke zij over het algemeen aan den dag leggen, - het zien van den voortgang, dien zij gemaakt hebben, - het genoegen dat men ontwaakt, als men getuige is van de aandoening der ouders, wanneer zij het kind, hetwelk zij voor eenigen tijd zo geheel ontwetend van hun zonden, hen voor de eerste maal met den teederen naam van vader en moeder zien begroeten.(...)- het indrukwekkende vooral,dat er in gestegen is, de deerniswekkende kinderen in zulke opgeruimde stemming en met een zo hartelijk gevoel den goeden God, dien zij van te voren niet kenden, nu als kunnen grootsten Weldoener te zien loven en bidden,- dit alles baart eene voldoening, welke de zorg en moeite, die men voor hen moet aanwenden, ruimschoots beloont of liever ze geheel doet vergeten.
Citaat uit het jaarverslag van 1851.
KONINKLIJK BEZOEK.
IN 1853 kreeg het instituut voor het eerst koninklijk bezoek. De dertienjarige kroonprins Willem (zie foto 6)
de oudste zoon van Koning Willem iii bezocht Nieuw-Herlaer een tournee door Noord-Brabant. Hij woonde een gebarenles bij de hoorde enkele doven spreken.
Bij dat ene koninklijk bezoek bleef het niet. Een heuglijk feit wat de komst in 1895 van Prinses Wilhelmina met haar Moeder, de Koningin-Regentes Emma. De hele oprijlaan was versierd met slingers en erebogen. Mgr C Terwindt hette hen welkom, waarna zij een rondleiding kregen langs de klassen, de drukkerij en het naaiatelier.
Twee doven hielden een toespraak, de een in gebarentaal, de ander sprekend een treffend symbool van de gecombineerde onderwijsmethode. Het bezoek maakte blijkbaar een goede indruk, want ook in 1904 volgde een bezoek . Tijdens een toer door Noord-Brabant hield de koets van Koningin Wilhelmina en haar echtgenoot Prins Hendrik even stil op de oprijlaan van Nieuw-Herlaer, Omgeven door alle leerlingen hield Mgr C Terwindt een kort welkomstwoord en kregen ze van twee leerlingen bocket blloemen. ( zie de foto 6. de handtekeningen van Prinses Wilhelmina en haar Moeder Koningin-Regentes Emma. en de prins Hendrik de echtgenoot van de Koningin Wilhelmina.
Zie de zeer merkwaardige foto in 1906 de oudste en jongste leerlingen van het instituut voor Doofstommen in Nieuw-Herlaer. ze droegen hun heel mooie en ouderwets kleding en ziet hun zeer geweldig mooi uit. het lijkt wel heeft gezegd dat de oude gedaan en jong geleerd!!!!
Hun namen hebben genoemd Maria Kuijpers en Sabina Slaats.
DE Directeurschap van het Instituut voor doven waren de eerste directeur Mgr M van Beek in 1840 tot met 1851 de wegens vertrok hij naar de stad Brugge in Belgie. en zijn opvolger de priester M van Bommel tot met 1864 en zijn opvolger de Priester Th Slits tot met 1876 en zijn opvolger Mgr C Terwindt tot met 1909 daarna de nieuwe Instituut voor Doven wordt zijn opgevolg aan Mgr A Hermus tot met 1940 en zijn opvolger Mgr J van Overbeek tot met 1966 en zijn opvolger de priester J van Eijndhoven tot met 1991 die hij was het laatste de priester-directeur en verder de burgerdirecteur van ivd De Heer Jan Pierik ,daarna de
raad van het bestuur van ivd. (Viataal en Kentails)
Leest nog verder op log 8, 9, 96 en 98.
Rene van der Veen.
Rene van der Veen
12 jaar geleden
Lezers en Kijkers. Over zotte Kuren.
I.G. Le Sage ten Broek. de vader van de katholieke pers, schreef in 1839 een artikel gesteld. Mijn bezoek aan het doofstommengesticht te Gemert. Het was een ooggetuigenverslag over zijn ontmoeding met dove kinderen. Dit geeft een indringend beeld van het effect van onderwijs en de staat van dove kinderen die deze zorg moesten ontberen.
Het eerste wat hier mijn aandacht werkte, was de opgeruimdheid van geest, die op aller aangezigt te leren was, en welke tevens met een zo zedige houding gepaard ging als men in een school van de meest beschaafde jongelingen zouden kunnen wensen. Dit laatste viel mij nog meer in het oog toen ik eenen (jongen) opmerkte, dus er geheel wezenloos uitzag. Allerlei zotte kuren aanrigte en van tijd tot tijd een naar gelukt gaf. Deze (werd mij gezegd) was nog maar sedert eenige dagen daar, en dit voegde men erbij, zo vertoonden zich bijna allen bij hunne aankomst.
EEN DOEL BEREIKT.
Van Beek werd steeds meer in beslag genomen door het onderwijs en de zorg aan zijn dove leerlingen. In 1835 zag hij zich genoodzaakt zijn baan als conrector van de Latijnse School op te gevn. Voortaan zou hij zich uitsluitend bezighouden met dovennderwijs, iets dat hij zijn verdere leven zou doen. Succes bleeft niet uit; in datzelfde jaar waren 9 van de in totaal 18 leerlingen inmiddels zo goed onderwezen, dat ze de Eeerste H. communie mochten doen en het Vormsel konden ontvangen. Uit de wijde omgeving kwamen mensen naar Gemert om dit wonder te aanschouwen. Mgr Den Dubbelden, de oud-pastoor van Gemert en inmiddels benoemd tot Administrator Apostolicus (bisschop) van het bisdom Den Bosch, leidde de plechtigheid. Binnen de katholoieke wereld was het een gebeurtenis van groot belang. De negen doofstommen, die eerst als de 'achtergebleven schapen van de kudde' werden beschouwd ontvingen dan eindelijk toch de sacramenten. Vervolgens een bericht in de Bredasche Courant waren duizenden toeschouwers aanwezig. Zij waren diep ontroerd toen zijj een geemotioneerde Van Beek in gebarentaal met zijn leerlingen zagen praten.
'Geen der duizenden toeschouwers, die van wijd en zijde alhier te samen gevloeid waren om van de plechtigheid ooggetuige te zijn, zal het wagen, den indruk te beschrijven welken den heer van Beek door de sprakeloze taal op alle gemoederen teweeg bragt; allen waren diep geroerd toen men dezen mensenlievenden man die met een zo voorbeeldigen ijver en geduld deze ongelukkigen zich ter harte neemt en hun zo liefrijke behandeldt, zich met zijne discipelen zag onderhouden. Hulde zij de edelmoedige onderneming van den Heer van Beek.`
MEER LEERLINGEN, MEER SCHULDEN.
ER was ook een keerzijde van de medaille, want 'het Doofstommen-Instituut te Gemert verkeerde voortdurend in financiele nood. Een verzoek om Rijkssubsidie faalde jammerlijk. De minister van Binnenlandse Zaken voerde als argument aan dat een dovenschool (Groningen) voldoende was voor geheel Nederland. Er waren zelfs nog plaatsen vacant, beweerde hij. Verder was het dovenonderwijs in Groningen zo goed, dat het jammer zou zijn als een doofstom kind naar de nog jonge inrichting in Gemert zou gaan. De dovenschool van Van Beek zou hooguit dienst kunnen doen als een dependance van Groningen. Een fel protest van Van Beek tegen dit besluit had geen effect. De diepere achtergrond van de weigering ligt voor de hand; de toenmalige regering wilde geen katholieke instelling ondersteunen in een overwegend protestanta land. De regering wilde de katholieken, na de Tachtigjarige oorlog gedegradeerd tot tweede rangs burgers, vooral niet steunen bij de oprichting van eigen instellingen. Tekenend is dat Gedupteerde Staten van Brabant vanaf 1835 wel besloot tot een jaarlijkse, zij het bescheiden subsidie (F 600,-) een jaar later gevolgd door de gemeente Gemert (F 150,-)
De Gouverneur noemde in een toespraak aan de leden van Provinciale Staten ' de school te Gemert, tot het geven van onderwijs aan doofstommen een der meest nuttige en liefdadige instellingen in de Provincie'
Ook Mgr Den Dubbelden schoot te hulp. Op zijn verzoek hielden alle parcohies vanaf 1838 jaarlijks een collecte voor 'het liefdewerk te Gemert' Maar de maatregel bracht niet voldoende soelaas, want de nood bleef hoog door het snel stijgend aantal leerlingen. In 1835 waren 11 leerlingen van wie er 5 gratis onderwijs kregen. Van de overige 6 werd het kostgeld betaald door ouders, verwanten, plaatselijke armbesturen of door Van Beek zelf. Drie jaar later in 1838 telde het instituut 23 leerlingen en in 1839 al 40. De meesten - 31 om precies te zijn, kregen gratis onderwijs, kost en inwoning. Om enigszins in een inkomen te voorzien, werd er een drukpers aangeschaft waarop bid- en dodenprentjes konden worden gedrukt.
EEN NIEUWE EN SOLIDE ORGANISATIE.
Ondanks grote spaarzaamheid kostte de instelling in Gemert handenvol geld. Iedere dag moesten deze kinderen worden gevoed, gekleed en onderwezen. Vooral het financieel beheer viel Van Beek zwaar. Steeds diepere zonk hij in de schulden. Hij kon de vele werkzaamheden niet meer aan. Bovendien was er door het groeiend aantal leerlingen een nijpend plaatsgebrek in het huis aan, liet bindereind Meisjes en jongens hadden geen eigen afdeling. Iets wat Van Beek behoorlijke zorgen baarde. Al vanaf 1835 lag er een dringend verzoek bij de Porvincie voor grotere huisvesting, maar dat leidde niet tot het gewenste resuktaat. In 1839 had Van Beek er genoeg van. Hij deelde Mgr Den Dubbelden mee, dat hij er ernstig over dacht te stoppen; het kon zo niet langer doorgaan. Geschrokken door dit bericht, zocht Den Dubbelden naar een structurele oplossing. Ophouden of doorgaan, dat was de vraag. Lang hoefde hij daar niet over na te debken. Natuurlijk moest hij het werk door gaan, maar dan wel in een andere vorm, namelijk door de oprichting van een nieuwe en solide organisatie. Hij belegde een vergadering op klein seminarie "Beekvliet" in Sint Michielsgestel, waar hij samen met Van Beek . Mgr Van Hooydonk van Breda, Mgr Zwijsen en pastoor Heeren, (stichter van de congregratie van de Zusters 'Dochters van Maria en Jozef'. beter bekend als 'de Zusters van Choorstraat' uit Den Bosch de problemen zou bespreken. Aan die bijeenkomst is het te danken dat het werk van Van Beek niet alleen werd gered, maar ook een stevigere organisatorische en financiele basis kreeg.
Den Dubbelden en Van Hooydonk namen de oprichting van een bisschoppelijk instituut voor doven onder hun hoede. Ze hadden grootste plannen. Zij wilden een gesticht oprichten dat alle rooms-katholieke doven van Nederland op kon nemen. Armlastige doven zouden gratis onderwijs en zorg krijgen. Om dit plan te verwezenlijken werd een bestuur opgericht met vooraanstaande katholieke geestelijken en notabelen, zoas de leden van de Provinciale Staten Mr. Chc van Rijckevorsel en Jhr mr J Smits van Oyen. Zij moesten het benodigde geld bij elkaar brengen en beheren. Het 'oppertoezicht' zou evenwel in handen blijven van de bisschoppen van Den Bosch en Breda.
Rene van der Veen
12 jaar geleden
Lezers en Kijkers. Over Een Gemerts gebaar.
Jan van den Berg, Elisa Rooyakkers, Anna Verhagen en Johanna Maria Looyen; vier doven uit Gemert en ompeving. Ze behoorden tot dezelfde parochie, maar konden geen van allen tot het ontvangen der Heilige sacramenten worden toegelaten, wil er niemand was die hen kon onderwijzen, hun de waarheden en verplichtingen van onzen Heiligen Godsdienst kon duidelijk maken.
Henricus Den Dubbelden (zie de foto 3.) Pastoor van Gemert en deken van het district Helmond, trok zich hem lot bijzonder aan. Na enkele vergeefs pogingen om een oplossing te vinden, benaderde hij de priesterleraar Marinus van Beek (zie de foto 2.) Deze was in 1790 geboren in Son, had in Gemert op de latijnse school )het gymansium gezeten en had vervolgens in Mechelen (B) de priesteropleiding gevolgd. In 1822 keerde hij terug naar Gemert. Hij werd priesterleraar Grammatica en Synataxis en anaf 1825 concrector van de Latijnse School, waar hij de jongeman zijn schoolopleiding had genoten. Deze school bevond zich tegenover de pastorie, aan de overkant van de straat.
Den Dubbelden, die alspastoor rector van de Latijnse School was, verzocht zijn overbuuurman meerdere maln de vier doven te onderwijzen. Van Beek was hierover echter niet meteen enthousiast en hield aanvankelijk de boot af. Hij was volledig onbekend met dovenonderwijs. Bovendien had hij als conrector de dagelijkse leiding over de Latijnse School, met alle drukke werkzaamheden aan dien. Den Dubbelden gaf echter niet op en na een tijd besloot Van Beek zich in het dovenonderwijs te gaan verdiepen. Hij raakte steeds meer in de ban van het dovenonderwijs en bestudeerde ieder boek dat hij over het onderwerp te pakken kon krijgen.
In 1828 begon hij in de Latijnse School met de eerste lessen. En welke maand en op welke dag is niet precies bekend. In het gemeentearchief van Gemert bevindt zich in de correspondentie van de burgemeester de volgende mededeling, gedateerd 24 Oktober 1829; ' Martinus van Beek, R.C. Priester, is een jaar geleden op de Latijnse School begonnen met doofstommenonderwijs. Burgemeester en Wethouders zijn uitgenodigd tot het examineren. 'Afgaande op de zinnede ' een jaar geleden' uit bovenstaand citaat, is Van Beek vermoedelijk rond Oktober 1828 (of in ieder geval na de aanvang van het nieuwe schooljaar in September) met het dovenonderwijs gegonnen, Hij onderwees zijn vier leerlingen tijdens de avonduren, na zijn dagelijkse werkzaamheden aan de Latijnse School.
NEDERLANDS IN GEBAREN>
Bij de keuze van zijn lesmethode ging Van Beek uit van twee fundamentle vragen; ' Hoe leren hoornde kinderen in onze taal denken en hunne gedachten medeleven? En hoe is dit middel toe te passen op Doofstommen?' Hij conculeerde dat een combinatie van gebarentaal, handalfabeth, lezen en schrijven het beste was. Hij schreef later daarover; 'Bij de overweging door welke middelen ik mijn leerlingen zou onderwijzen, zag ik dat het schrift niet verwaardeloosd mocht worden. Het schrift is en zal altijd blijven een der zekerste middelen om de doofstommen hun gedachten te doen uitdrukken. Een pratisch middel ook m zich door de hoorende wereld te doen verstaan. Ik kon mij echter daarbij niet bepalen. Ik had andere middelen nodig om nog gemakkelijker duidelijker, vlugger tot mijn leerlingen te kunnen spreken en mij door hen te doen verstaan.
Hij koos hierover gebarentaal. De methode van Van Beek was gebaseerd op die van De I'Epee en De Sicard, echter met een belangerijk verschil. De gebarentaal die Van Beek gebruikte, ging uit van de regels van de Nederlandse taal. Zinsbouw, woordgebruik en grammatica waren volledig identiek. Het ' Nederlands in gebaren " was geboren.Voor ieder afzonderlijk woord bestond een afzonderlijk gebaar. Deze gebaren werden met het vingeralfbet veronden, waardoor een gebaar meerdere herkenissen kon krijgen. Zo werden dag, maand en jaar uitgedrukt door een boog te makn (de op en neergaande zon) met in vingerspelling de bijbehorende letters 'd'. 'm' og 'i'. Die methode bleek een goede keuze, zo valt te lezen in het jaarverslag van 1847. De doofstomme maakt zich deze taal aanstnds eigen (...); slechts weininge maanden zijn er gewoonelijk nodig, om de aankomelijken met de meergevorderen en hunne onderwijzers deze taal duidelijk te zien gebruiken, Heeft bij opwekkingen of vermaningen nodig, valt er in hem iets goed of af te keuren, het is altijd in deze taal; )...) Moet hem de betekenis van het woord verklaard worden, en moet men hem in de gelegenheid stellen van bvergelijkingen te maken. het is wederom de gebarentaal, welke en daartoe alle diensten op een gemakkelijke, duidelijke en genoegzaam spoedige wijze aanbiedt; zodat wij deze taal als een der hoofdmiddelen beschouwen, om het verstand der doofstomme kweeklingen op de eenvoudigste en spoedigste ijze te ontwikkelen.
ERKENNING.
Spoedig raakte het werk van Van Beek bekend. Steeds vaker verzochten ouders uit de omgeving om ook hune dove kind te onderwijzen. Het aantaal leerlingen nam langzaam maar zeker toe, waardoor er een heuse dovenschool ontstond.
Van Beek begon te ijveren voor de oprichting van een provinciaal instituut. Die zou dan wel. in navolging van bestaande instellingen in Maaseik en Brugge (B) een instituut worden voor doven en blinden. Op 8 juni 1830 kreeg hij toestemming van de Gouverneur en Gedeputeerde staten van Brabant van een geldinzamelingsactie te houden voor een dergelijk op te richten. Het uitbreken van de Belgische Opstand in Augustus 1830 , waarbij Belgie zich afsplitste van Nederland, gooide echter roet in het eten. Met potlood schreef Van Beek op de reeds gedrukte intekenlijst. " De Belgische revolutie heeft dit plan vernietigd' De oprichting van een nieuwe instituut voor doven en blinden ging dus niet door. Maar de goedkeuring van de Gouverneur vormde een grote blijk van erkenning voor het liefdewerk'
Vanaf dat moment wordt in de stukken gesproken van een 'Instituut ". In het archief van het bisdom 's-Hertogenbosch bevindt zich nog een door Van Beek handgeschreven.
" Plan ter oprichting van een Instituut voor Doofstommen te Gemert, provincie Noord-Brabant " Dit Plan begint opmwekelijk genoeg met een beschrijving van de ' tegenwoordige staat van het Instituut " De eerste zin luide:
" Onderwijzers en doofstomme kweeklingen genieten kost en inwoning bij Mevr. Weduwe van Melis te Gemert sedert Juni 1830 wanneer het Instituut als dusdaning erkend (werd) bij besluit van den Gouverneur en Gedeputeerde staten, volgens den eisch der wet'.
GIJ ZULT GELUKKIG WORDEN.
In 1832 verscheen een boekje van Marinus van Beek getiteld "Leesboek voor doofstomme kweeklingen der tweede klasse in het instituut te Gemert. Het bestond uit 52 eenvoudige lessen (een les per week?). gerichtop lezen,schrijven en algemene ontwikkeling. Ook goede raadgevingen en een stichtelijk woord ontbraken uiteraard niet. De inleiding geeft een beeld van de school. ' Beminde leerling. ik Heb dit leesboek laten drukken voor U, omdat dit boekje zeer nuttig zal zijn voor U. Gij kunt het lezen buiten de lessen, Gij zult in dit boekje vele woorden leren en gij zult gewoon worden goede opstellen te maken. Als gij dit boekje veel leest, Gij ziet dagelijks mijn moeilijke werkzaamheden, om u alles te doen begrijpen en u God en de Godsdienst te leren kennen en beminnen. Ik zal dien arbeid nooit vreezen, Gij zult gelukkig worden. God en de mensen zullen u Beminnen, als gij braaf leeft en goed leert. Ik ben uw dienstvaardige onderwijzer. Gemert. den 7 den January 1832.
M. van Beek. Wordt vervolgd.
Rene van der Veen.
Rene van der Veen
12 jaar geleden
Lezers en Kijkers. Over de LIPLEZEN: DE ORALE METHODE.
Naast gebarentaal werd vanaf de 17e eeuw ook liplezen, oftewel de orale methode, ontwikkeld. Een van de eersten dit dit onderzochten was Johan Amman (1669=1724). Deze Zwitserse arts verhuisde naar Nederland en begon een parktijk in Amsterdam. Tot zijn patienten begoorden enkele doven. Hij trok zich hem lot aan en zocht een manier om hun leven te verlichten. Hij kwam tot de conslusie dat leren spreken de juiste weg was. Spreken noemde hij ' een kostelijk godgeschenk', Amman was ervan overtuigd dat doven ook klanken moesten kunnen maken die overeenkwamen met de klanken van gesproken woorden. Er was immers in medisch opzicht niets mis met hun spraakprganen. Door goed ye kijken naar een ander konden doven de meeste bewegingen van de mond nabootsen. Ook ' horen met de ogen'
(liplezen of spraakafziend) lag bij deze methode voor de hand. Na enkele succesvolle pogingen publiceerde hij twee boeken die van grote betekenis waren voor het dovenonderwijs in Europa: Surdus Loquens (de sprekende dove) en Dissertatio de Loquela (proefschrift over taal). De boeken beleefden in korte tijd diverse herdrukken en werden vertaald in het Nederlands, Frans, Duits en Engels. Met zijn werk legde hij de basis voor de orale methode.
SCHOLEN:
Tot ver in de 18e eeuw kregen doven priveles; klaslokaal dovenonderwijs en gespecialseerde onderwijsinstellingen bestonden niet. Dat veranderde rond 1770 met de oprichting van dovenscholen in Groot Brittannie, Frankrijk en Duitsland. De Oprichters Thomas Braidwood, Abbe Charles-Michel De I'Epee (zie foto 1) en Samueel Heiniche gelden sindsdien als de grondliggers van de institutionale dovenonderwijs. Met name De Franse geestelijke De I'Epee (1712-1789) en de duitse Heinicke (1729-1790) kregen veel navolgers op het Europese vasteland. Abbe De I'Epee komt de eer toe in 1760 in Parijs de eerste dovenschool ter wereld te hebben gesticht. Op deze school konden ook kinderen van armlastige ouders terecht. De I'Epee ging ervan uit dat gesproken taal vanhorenden een compleet vreemd taal was voor doven. Daarom moest de moedertaal der doofstommen - gebarentaal - deel uitmaken van het onderwijs. Elke dove, en meende hij, dacht in die taal en kon daarmee zijn gevoelens en verlangens vertolken. De 'natuurlijk gebaren' waren echter veet te beperkr; deze dienden slechts alsuitgangspunt voor het dovenonderwijs. Zijn methode bestond uit een gecombineerd gebruik van sysyematisch grodende gebaren. vingerspelling en schrijven. Op deze manier vulde hij de ' moedertaal ' verder aan. Steeds meer leerlingen wisten de weg naar de dovenschool in Parijs te vinden. Hier werden de kinderen onderwezen, gevoed en gekleed. Tot aan zijn dood in 1789 besteedde de I'Epee bijna zijn gehele familiekapitaal aan de zorg voor dove kinderen. Twee jaar na zijn dood werd zijn dovenschool verheven tot nationaal doveninstituut van Feankrijk. Het instituut Nationaal des Sourd-Muets in Parijs, onder leiding van De I'Epee's opvolger Abbe de Sicard, ontving jaarlijks een aanzienelijke subisdie van de overheid.
In Duitsland ging het dovenonderwijs van Samueel Heinicke een geheel andere richting uit. Heinicke was een overtuigd aanhanger van Amman, dus van de orale methode. Hij meende dat gebarentaal en vingerspelling het liplezen alleen naar belemmerden. Gebarentaal moest volledig achterwege blijven in het dovenonderwijs. Het gesproken woord was het enige instrumment om doven te onderwijzen. Op basis van deze methode richtte hij in 19778 in Lepzig het eerste Duitse doveninstituut op.
Naast de ' Franse methode' van De I'Epee en de Duitse methode' van Heinicke, omstonden weg diverse varianten en gecombineerde methoden die zoveel van gebarentaal als van liplezen gebruikmaakten. Er bleef echter van hardnekkige controverse bestaan tussen voor- en tegenstanders van de twee belangerijkste stromingen.
HET DOVENONDERWIJS IN NEDERLAND.
Het eerste doveninstituut van Nederland werd in 1790 opgericht in Groningen door Henri Daniel Guyot. Guyot was geboren in Beligsch Limburg en werd na een theologische studie predikant van de Waalse kerk in Dordrecht. Na vier jaar kreeg hij een aanstelling in Groningen. Tijdens een korte vakantie naar Parijs maakte hij kennis met Abbe de I'Epee. Cuyot was zeer onder de indruk en bleef tien maanden lang in de Franse hoofstad om de methode van De I'Epee goed onder de knie te krijgen. Na zijn terugkeer in Groningen gaf hij met succes les aan twee dove kinderen, een protestant meisje en een joodse jongen. Zijn goede resultaten bleven niet onopgemerkt. Om meer doven te kunnen onderwijzen, startte hij een doveninstituut in zijn woonplaats. Hij had de oprichting van een nationale instelling voor ogen waar doven uit geheel Nederland terecht konden, ongezcht hun geloof, rang of stand.
Ondanks dit nationale karater waren de meeste leerlingen afkomstig uit het noorden en westen van Nederland. Slechts een handjevol kwam uit Noord-Brabant en Limburg. In een tijd waarin vervoer te voet, te paard of met de trekschuit plaatsvond, is dat niet verwonderlijk. Voor doven uit de zuidelijke provincies was de afstand eenvoudig te grrot. De reis naar het noorden was tijdrovend en kostbaar; ouders zouden hun kinderen vrijwel nooit kunnen bezoeken. Bovendien bestond er nog een ander groot bezwaar; het instituut in Groningen was niet rooms-katholiek. Door deze bezwaren bleven veel doven verstoken van onderwijs. Vierig jaar lang was het instituut in Groningen de enige doveninstelling van Nederland. Een deken en een priester uit Gemert maakten echter een einde aan die situatie.
CHRISTELIJKE NAASTENLIEFDE>
Christelijke naastenliefde spoorde mensen om een beter te zorgen voor armen en gebrekkigen, waartoe ook doven en mensen met een verstandelijke beperking werden gerekend. Het verrichten van een goede daad bracht een plekje in de hemel dichterbij. Desondanks was een volwaardig bestaan voor doven partisch uitgesloten. Vaak werden ze aan hun lot overgelaten. Van enig gestructureerd onderwijs aan doven was tot ver in 18e eeuw geen sprake. We moeten daarbij miet uit het oog verliezen dat ook de meeste horenden van onderwijs verstoken bleven. Lezen en schrijven bleef eeuwenlang voorbehouden aan geestelijken, ambtenaren en rijke ingezeten. Bij het grootste deel van de bevolking ging het doorgeven van informatie ' van mond tot mond ' Iemand die doof was, verkeerde daardoor in een zeer groot isolement. Als er al communicatie plaats vond, dan gebeurde dat met enkele familieleden via een beperkt aantal zelfbedachte gebaren.
Van 1750 tot 1880 kwam het dovenonderwijs op gang dankzij enkele kerkelijke ploniers, Zij wilden doven weer tot het geloof brengen. Bovendien vormde de bijbeltekst waarin Jezus een dove weer laat spreken en horen (Marcus 7,32-37) een bron van inspiratie. De eerste Nederlandse dovenschool werd in 1790 in Groningen opgericht, Maar in Zuid-Nederland bleven de meeste doven en slechthorenden verstoken van geschikte zorg. Dat veranderde toen Martinus van Beek (de grondlegger van Viataal). In 1828 In Gemert met dovenonderwijs begon. Goed voorbeeld doet goed volgen. want na deze twee dovenscholen werden nog doveninstellingen in Amsterdam, Rotterdam,en Voorburg opgericht.
Wordt vervolgd. Rene van der Veen.
Rene van der Veen
12 jaar geleden
Start van het dovenonderwijs in Gemert en Sint Michielsgestel. TER VERKONDIGING VAN HET GELOOF.
In 1928 begon de priester Martinus van Beek met het geven van onderwijs aan vier dove volwassen uit Gemert. Het belangrijkste doel: hen 'de kennis van God en de heilige Godsdienst' bijbrengen, zodat hun ziel niet reddeloos verloren zou gaan. Hij kon niet vermoeden dat dit bescheiden begin uit zou groeien tot een toonaangevende organisatie voor de onderwijs en zorg aan mensen met een gehoor- en spraakstoornis.
De Doofstommen van beiderlei kunnen in de kennis van God en de Heilige Godsdienst behoorlijk te onderrigten; hun hart voor jeugd en goede zeden te vormen; hunne geestvermogenste ontwikkelen, wetenschappen, kunsten en handwerken aan te leren, en aldus die anderzins zoo ongelukkige wezens, door een Godsdienstige en maatschappelijke opleiding, voor dit en het andere leven gelukkig te maken. Dat was, volgens het jaarverslag over 1840/1841, het belangerijkste doel van het 'instituut voor doofstommen' te sint Michielsgestel.
Op 1 Oktober 1840 werd het instituut bij akte opgericht met de priester Martinus van Beek als de eerste directeur. In aanwezigheid van de bisschop van S'Hertogenbosch Mgr Den Dubbelden en de bisschop van Breda Mgr van Hooydonk volgde een dag later de officele opening,
sindsdien bestond de traditie op 2 Oktober - de dag van de H.H. Engelbewaarders het die feest te vieren.
Al vond in 1840 de officelle oprichting van het 'Instituut voor Doofstommen' plaats, de grondslag werd 12 jaar eerder gelegd. In 1828 begon de priester Marinus van Beek in zijn Brabantse woonplaats Gemert met het onderwijzen van vier doofstomme parochianen.
Er was toen nog geen sprake van een instituut of een dovenschool, maar het was toch de start van het dovenonderwijs in het zuiden van Nederland. Dit initiatief vormde de basis van het huidige Viataal.
Hoe kwam van Beek ertoe met dovenonderwijs te beginnen? Hoe maakte hij contact met doven? Op welke manier onderwees bij hen? om het werk van Van Beek en zijn opvolgers beter te begrijpen, nemen we eerst een korte duik in het verleden van het dovenonderwijs.
Spreken in gebaren.
Waar komt gebarentaal vandaan ? Over de oorsprong lopen de menigen uiteen. Wat het de eerste vorm van taal, voordat mensen leerden spreken? Was het bedacht door prehistorische jagers, die zo met elkaar communiceerden om dieren niet aan het schrikken te maken ? We zullen het nooit zeker weten. De eerste afbeeldingen van gebarentaal en vingerspelling zijn afkomstig uit Middeleeuwse kloosters. Monniken die de gelofte van zwujgzaamheid haaden afgelegd, mochten niet met elkaar praten. Ze bedachten echter een systeem met afgesproken tekens en gebaren, zodat zvia deze stilte uitweg toch met elkaar konden communiceren. Ook is bekend dat mensen uit bepaalde beroepsgroepen via gebaren met elkaar spraken, zoals diamanthandelaren. Het was een geheime taal, zodat buitenstaanders in het ongewisse bleven over de inhoud van de besprekingen.
Het eerstedovenonderwijs ging uit van gebarebtaal. Niet verwonderlik; doven maakten vaak zelf al gebruik van gebaren. Het was daarmee de aangewezen manier om met doven te contact te komen. In de loop der tijd werden er diverse gebarentalen ontwikkeld. De onderlinge verschillen waren zo groot, dat doven van de ene school niet met doven van een andere instelling konden praten. Dat verschil werd alleen nog maar groter toen ook liplezen werd ingevoerd. Soms bestond er een erorme generatiekloof tussen doven van hetzelfde instituut.
Oudere doven konden de jongeren niet meer verstaan, omdat tussentijds de andere methode was ingevoer.
HET EERSTE DOVENONDERWIJS IN EUROPA.
De Griekse wijsgever Aristoteles, die leefde in de 4e eeuw voor Christus, vond het gehoor het belangerijkste orgaan voor de verwerving van kennis. Volgens hem waren doven daardoor niet in staat om iets te leren. Die stelling beplaalde eeuwenlang de visie op doofheid. De meeste doven verkeerden in een maatschappelijk en sociaal isolement. Zewerden gezien als ' ongelukkige wezens ' waarmee niet veel aan te vangen viel.
Pas vanaf de 16e eeuw kwam het onderwijs aan doven mondjesmaat op gang met gbarentaal. Geleerden begonnen ook meer belangstelling te tonen voor de oorzaak van doofheid en het verband met stomheid. Nog belangrijker; ze weerlegden de stelling van Aristoteles.
Dat nieuwe inzicht was meestal gebaseerd op contact met doven uit eigen omgeving. Na enige inspanningen bleken dezen in staat via aangeleerde gebaren of via schrift te communiceren. Er verscheen handleidingen over gebarentaal, vingerspelling en zelfs het leren liplezen en schrijven. Vooral monniken uit Spanje waren daarin erg bedreven, zoals Melchior de Yebra, Pedro de Leon en Juan Pablo Bonet.
Dat juist in Spanje het dovenonderwijs tot ontwikkeling kwam, is niet verwonderlijk. Spanje was in de 16e eeuw een van de rijkste naties ter wereld met kolonien over de hele wereld. Het land was streng katholiek; verkondiging van het geloof stond hoog in het vaandel. Bovendien waren er veel geletterde monniken en priesters die onderwijs gaven, Niet minder belangerijk was de Spaanse wevering, die was gebaseerd op de Romeinse recht. Volgens de wet was het doven niet toegestaan eigendom te bezitten of een testament op te maken, tenzij ze konden praten en schriven. Rijke adelijke families met doofstomme kinderen was er alles aan gelegen hun kinderen daarin te laten onderwijzen.
De Spaanse Benedictijner monnik Ponce de Leon wasdit als een van de eersten gelukt. Hij leerde drie doofstomme kinderen van de veldmaarschalk van Castilie en een zoon van de gouverneur van Aragon lezen, schrijven en praten. Dat deed hij door hen voorwerpen te tonen en daarvan de geschreven naam te leren uitspreken. Na een tijd waren ze in staat enige woorden te schrijven, en hardop sprekende te bichten en te bidden. Nu ze aan de wettelijk verplichtingen voldeden, gaf de Spaanse overheid hen het recht op bezit en vererving. Ponce de Leon werd tot ver buiten de landgrenzen bekend als de " Vader " van het dovenonderwijs. Toen hij in 1584 stierf, werd het volgende opschrift op zijn grafsteen gezet; " Pedro Ponce onderwees de doven en de stommen, al was dat volgens Aristoteles onmogelijk " Wordt Vervolgd.
Rene van der Veen.
Reactie plaatsen
Reacties
Lezers en Kijkers. zie de foto 8. De lippen bij het uitspreken van verschillende letters. Voor de dove mensen het belangerijk de duidelijk aflezen van de lippen naar het woorden. als wie de binnenmond spreekt, kunnen de dove mensen helemaal niet verstaan van de liplezen, en de buitenmond spreekt, verstaan de dove mensen het goed. Maar spreekt de buitenmond eigenlijk rustig en de dove mensen kunnen altijd gemakkelijk volgen. zoals op ivd in de klas de Broeder die hij spreekt nog altijd buitenmond en de leerlingen kunnen hem de sprekende woorden goed afzien (liplezen). Maar toch blijft soms niet altijd gmakkelijk van goed liplezen naar van het horende mensen die ze spreekt.
Zie de foto 9. In de bloementuin van kasteel ( instituut voor Doofstommen) Nieuw-Herlaer stond Mge A Hermus met de aanwezige mannen bijelkaar werden de gezamelijk de spreekmethode ingevoerd, toe Mgr A Hermus een jaar terug in 1902 als de priesterleraar van het instituut, wist hij dat Mgr C Terwindt was erg fel tegen van de spreekmethode, daarom deed Mgr A Hermus naar het buiten in de bloementuin, daar ze hebben elkaar overgesproken van het komende de spreekmethode. Het viel niet mee en doch bleef Mgr A Hermus nog volhoudt, dat in 1855 door de ouders van de dove leerlingen hebben verzocht voor de voorbereiding aan de spreekmethode. Later was het goed geslaagd dat de doofstoome leerling kunt weer spreken.
Zie de foto 10. Eerste de verhuisde in 1840 van Gemert naar kasteel Nieuwe Herlaer in Sint Michielsgestel. Het kasteel was de voorheen van de Bisschoppleijke Seminarie en werdt het kasteeel overgenomen op instituut voor doofstommen. Ziet naar de toren van het gebouw dat wordt de toren gekopieerd naar het nieuwe Instituut voor Doven St Michielsgestel. leest verder op Log 96.
Voor de verhuisde in 1910 van het instituut voor doofstommen in Nieuw-Herlaer en schreef Mgr A Hermus dat gaat over De Directeur Mgr C Terwindt , die zooveel voor de doofstommen gedaan had, begon erg oud te worden. Ook zijn eerste assistent, die hem reeds bijna 40 jaar trouw gediend had. Mhr Sprengers had zijn beste jaren achter den rug. Veel, wat de gebouwen en de leerwijze betrof, had dringend herstel of hervorming nodig. En nu meende Mgr Van de Ven (de bisschop van Den Bosch) in mij den aangewzen man gevonden te hebben om Mgr C Terwindt zijn zaak te helpen verlichten en de nodige verbeteringen aan te brengen. Ik verschrok niet weinig bij het vernemen dien tijding, en ik begon Monseigneur allerlei bezwaren onder het oog te brengen. Mgr Van de Ven ;uisterde met weinig belangstelling naar mijn bezwaren en maakte spoeding een eind van ons onderhoud met de woorden. " kom, kom, dat zal allemaal wel terecht komen " Hij gaf mij een bisschoppelijke zegen, en ik kom vertrekken. Een week later zat ik op het instituut, waar ik zes weken achereen les kreeg in gebaren. Daarna moest ik mijneerste preek afsteken en begon ik gedurende eenige uren les te geven in de twee hoogste klassen der jongensschool. Aan het woord is Adrianus Hermus, die in 1902 werd aangesteld als leraar van het instituut in Nieuw-Herlaer. Gedurende bijna 40 jaar zou hij = als leraar, hoofd van het jongensonderwijs en als directeur = een belanrijk stempel drukken op het reilen en zeilen van het instituut. Onder zijn leiding werd onder andere de zuivere spreekmethode ingevoerd, verhuisde het instituut naar een nieuwe gebouwcomplexe aan de Theerestraat en verscheen maandelijks het blad De Vriend. Ook werd er een Voorschool opgericht en kwam de missie naar ontwikkelingslanden op gang.
Rene van der Veen.
Lezers en Kijkers. Over de eerste statuten.
Enkele artikelen uit de statuten van 1840 geven een aardig beeld van de nieuwe organisatie.
Artikel 1.
Het Instituut voor doofstommen, het geen tot nu toe te Gemert gevestigd was, zal van den 1sten Oktober 1840 een particulier kerkelijk instituut uitmaken, onder de benaming Instituut voor Doofstommen te Sint Michielsgestel.
Artkel 2.
De sterkking van het instituut zal voornamelijk zijn, om de Doofstommen in de Roomsech Katholieken Godsdienst en zedeleer te onderwijzen en op te leiden, en voorts door het aanleren van de Hollandsch taal, van wetenschappen, handwerken en ambachten hun zo veel ogelijk ook voor de Maatschappij te bekwamen.
Artikel 3.
Het instituut wordt gesteld onder de bijzondere bescherming der Heilige Engelbewaarders, welke feest juist invalt op den dag der installatie van het instituut en voortaan als de plechtige feestdag van hetzelfde zal worden gevierd.
Artikel 5.
De eetzaal, leskamers, slaap,- werk, - speelplaatsen zullen op andere wijze worden ingericht, dat de jongens van de meisjes geheel afgezonderd zullen blijven. (.....)
Artikel 17.
In het instituut zullen op den vastgestelden tijd aangenomen worden doofstommen van beiderlei kunnen, van den ouderdom van acht jaren tot onbepaalden leeftijd indien er gegronde hoop bestaat, dat de aannemeling in de nodige kennissen voor den Katholieken Godsdienst bekwaam zal kunnen worden. (....)
Artikel 19.
De geheele opleiding , het onderwijs in geloof en zedeleer zal uitsluitend Katholiek wezen; de Godsdienst zal als het voorname doel des instituuts beschouwd worden. (....)
Artikel 24.
Tot Directeur wordt benoemd de Weleerwaarder Heer M van Beek, Katholiek Priester en sinds jaren autheur en directeur van het Doofstommen in Gemert.
Artikel 30.
De inkomsten spruiten voort.
a) uit de kostgelden en toeslagen voor de kweeklingen.
b) uit de bedragen der leden.
C) uit liefdegiften.
d) uit toelagen van de Provinciale kas.
e) uit het gelden en andere verdiensten der kweeklingen.
Artikel 31.
De kweeklingen zullen 's jaars moeten betalen voor voeding en huisvesting een honderd en vijftig guldens. Zij die niet genoeg vermogend worden beschouwd, zullen evenwel op nadere vast te stellen voorwaarden kunnen worden opgenomen. (....)
LIEFDEWERK.
Hoe veel geduld de onderwijzers en onderwijzeressen zich moeten getroosten, zal een ieder gemakkelijk kunnen bevroeden. (....) Maar er is toch ook veel opbeurends aan dit werk verbonden, De leergierigheid, welke zij over het algemeen aan den dag leggen, - het zien van den voortgang, dien zij gemaakt hebben, - het genoegen dat men ontwaakt, als men getuige is van de aandoening der ouders, wanneer zij het kind, hetwelk zij voor eenigen tijd zo geheel ontwetend van hun zonden, hen voor de eerste maal met den teederen naam van vader en moeder zien begroeten.(...)- het indrukwekkende vooral,dat er in gestegen is, de deerniswekkende kinderen in zulke opgeruimde stemming en met een zo hartelijk gevoel den goeden God, dien zij van te voren niet kenden, nu als kunnen grootsten Weldoener te zien loven en bidden,- dit alles baart eene voldoening, welke de zorg en moeite, die men voor hen moet aanwenden, ruimschoots beloont of liever ze geheel doet vergeten.
Citaat uit het jaarverslag van 1851.
KONINKLIJK BEZOEK.
IN 1853 kreeg het instituut voor het eerst koninklijk bezoek. De dertienjarige kroonprins Willem (zie foto 6)
de oudste zoon van Koning Willem iii bezocht Nieuw-Herlaer een tournee door Noord-Brabant. Hij woonde een gebarenles bij de hoorde enkele doven spreken.
Bij dat ene koninklijk bezoek bleef het niet. Een heuglijk feit wat de komst in 1895 van Prinses Wilhelmina met haar Moeder, de Koningin-Regentes Emma. De hele oprijlaan was versierd met slingers en erebogen. Mgr C Terwindt hette hen welkom, waarna zij een rondleiding kregen langs de klassen, de drukkerij en het naaiatelier.
Twee doven hielden een toespraak, de een in gebarentaal, de ander sprekend een treffend symbool van de gecombineerde onderwijsmethode. Het bezoek maakte blijkbaar een goede indruk, want ook in 1904 volgde een bezoek . Tijdens een toer door Noord-Brabant hield de koets van Koningin Wilhelmina en haar echtgenoot Prins Hendrik even stil op de oprijlaan van Nieuw-Herlaer, Omgeven door alle leerlingen hield Mgr C Terwindt een kort welkomstwoord en kregen ze van twee leerlingen bocket blloemen. ( zie de foto 6. de handtekeningen van Prinses Wilhelmina en haar Moeder Koningin-Regentes Emma. en de prins Hendrik de echtgenoot van de Koningin Wilhelmina.
Zie de zeer merkwaardige foto in 1906 de oudste en jongste leerlingen van het instituut voor Doofstommen in Nieuw-Herlaer. ze droegen hun heel mooie en ouderwets kleding en ziet hun zeer geweldig mooi uit. het lijkt wel heeft gezegd dat de oude gedaan en jong geleerd!!!!
Hun namen hebben genoemd Maria Kuijpers en Sabina Slaats.
DE Directeurschap van het Instituut voor doven waren de eerste directeur Mgr M van Beek in 1840 tot met 1851 de wegens vertrok hij naar de stad Brugge in Belgie. en zijn opvolger de priester M van Bommel tot met 1864 en zijn opvolger de Priester Th Slits tot met 1876 en zijn opvolger Mgr C Terwindt tot met 1909 daarna de nieuwe Instituut voor Doven wordt zijn opgevolg aan Mgr A Hermus tot met 1940 en zijn opvolger Mgr J van Overbeek tot met 1966 en zijn opvolger de priester J van Eijndhoven tot met 1991 die hij was het laatste de priester-directeur en verder de burgerdirecteur van ivd De Heer Jan Pierik ,daarna de
raad van het bestuur van ivd. (Viataal en Kentails)
Leest nog verder op log 8, 9, 96 en 98.
Rene van der Veen.
Lezers en Kijkers. Over zotte Kuren.
I.G. Le Sage ten Broek. de vader van de katholieke pers, schreef in 1839 een artikel gesteld. Mijn bezoek aan het doofstommengesticht te Gemert. Het was een ooggetuigenverslag over zijn ontmoeding met dove kinderen. Dit geeft een indringend beeld van het effect van onderwijs en de staat van dove kinderen die deze zorg moesten ontberen.
Het eerste wat hier mijn aandacht werkte, was de opgeruimdheid van geest, die op aller aangezigt te leren was, en welke tevens met een zo zedige houding gepaard ging als men in een school van de meest beschaafde jongelingen zouden kunnen wensen. Dit laatste viel mij nog meer in het oog toen ik eenen (jongen) opmerkte, dus er geheel wezenloos uitzag. Allerlei zotte kuren aanrigte en van tijd tot tijd een naar gelukt gaf. Deze (werd mij gezegd) was nog maar sedert eenige dagen daar, en dit voegde men erbij, zo vertoonden zich bijna allen bij hunne aankomst.
EEN DOEL BEREIKT.
Van Beek werd steeds meer in beslag genomen door het onderwijs en de zorg aan zijn dove leerlingen. In 1835 zag hij zich genoodzaakt zijn baan als conrector van de Latijnse School op te gevn. Voortaan zou hij zich uitsluitend bezighouden met dovennderwijs, iets dat hij zijn verdere leven zou doen. Succes bleeft niet uit; in datzelfde jaar waren 9 van de in totaal 18 leerlingen inmiddels zo goed onderwezen, dat ze de Eeerste H. communie mochten doen en het Vormsel konden ontvangen. Uit de wijde omgeving kwamen mensen naar Gemert om dit wonder te aanschouwen. Mgr Den Dubbelden, de oud-pastoor van Gemert en inmiddels benoemd tot Administrator Apostolicus (bisschop) van het bisdom Den Bosch, leidde de plechtigheid. Binnen de katholoieke wereld was het een gebeurtenis van groot belang. De negen doofstommen, die eerst als de 'achtergebleven schapen van de kudde' werden beschouwd ontvingen dan eindelijk toch de sacramenten. Vervolgens een bericht in de Bredasche Courant waren duizenden toeschouwers aanwezig. Zij waren diep ontroerd toen zijj een geemotioneerde Van Beek in gebarentaal met zijn leerlingen zagen praten.
'Geen der duizenden toeschouwers, die van wijd en zijde alhier te samen gevloeid waren om van de plechtigheid ooggetuige te zijn, zal het wagen, den indruk te beschrijven welken den heer van Beek door de sprakeloze taal op alle gemoederen teweeg bragt; allen waren diep geroerd toen men dezen mensenlievenden man die met een zo voorbeeldigen ijver en geduld deze ongelukkigen zich ter harte neemt en hun zo liefrijke behandeldt, zich met zijne discipelen zag onderhouden. Hulde zij de edelmoedige onderneming van den Heer van Beek.`
MEER LEERLINGEN, MEER SCHULDEN.
ER was ook een keerzijde van de medaille, want 'het Doofstommen-Instituut te Gemert verkeerde voortdurend in financiele nood. Een verzoek om Rijkssubsidie faalde jammerlijk. De minister van Binnenlandse Zaken voerde als argument aan dat een dovenschool (Groningen) voldoende was voor geheel Nederland. Er waren zelfs nog plaatsen vacant, beweerde hij. Verder was het dovenonderwijs in Groningen zo goed, dat het jammer zou zijn als een doofstom kind naar de nog jonge inrichting in Gemert zou gaan. De dovenschool van Van Beek zou hooguit dienst kunnen doen als een dependance van Groningen. Een fel protest van Van Beek tegen dit besluit had geen effect. De diepere achtergrond van de weigering ligt voor de hand; de toenmalige regering wilde geen katholieke instelling ondersteunen in een overwegend protestanta land. De regering wilde de katholieken, na de Tachtigjarige oorlog gedegradeerd tot tweede rangs burgers, vooral niet steunen bij de oprichting van eigen instellingen. Tekenend is dat Gedupteerde Staten van Brabant vanaf 1835 wel besloot tot een jaarlijkse, zij het bescheiden subsidie (F 600,-) een jaar later gevolgd door de gemeente Gemert (F 150,-)
De Gouverneur noemde in een toespraak aan de leden van Provinciale Staten ' de school te Gemert, tot het geven van onderwijs aan doofstommen een der meest nuttige en liefdadige instellingen in de Provincie'
Ook Mgr Den Dubbelden schoot te hulp. Op zijn verzoek hielden alle parcohies vanaf 1838 jaarlijks een collecte voor 'het liefdewerk te Gemert' Maar de maatregel bracht niet voldoende soelaas, want de nood bleef hoog door het snel stijgend aantal leerlingen. In 1835 waren 11 leerlingen van wie er 5 gratis onderwijs kregen. Van de overige 6 werd het kostgeld betaald door ouders, verwanten, plaatselijke armbesturen of door Van Beek zelf. Drie jaar later in 1838 telde het instituut 23 leerlingen en in 1839 al 40. De meesten - 31 om precies te zijn, kregen gratis onderwijs, kost en inwoning. Om enigszins in een inkomen te voorzien, werd er een drukpers aangeschaft waarop bid- en dodenprentjes konden worden gedrukt.
EEN NIEUWE EN SOLIDE ORGANISATIE.
Ondanks grote spaarzaamheid kostte de instelling in Gemert handenvol geld. Iedere dag moesten deze kinderen worden gevoed, gekleed en onderwezen. Vooral het financieel beheer viel Van Beek zwaar. Steeds diepere zonk hij in de schulden. Hij kon de vele werkzaamheden niet meer aan. Bovendien was er door het groeiend aantal leerlingen een nijpend plaatsgebrek in het huis aan, liet bindereind Meisjes en jongens hadden geen eigen afdeling. Iets wat Van Beek behoorlijke zorgen baarde. Al vanaf 1835 lag er een dringend verzoek bij de Porvincie voor grotere huisvesting, maar dat leidde niet tot het gewenste resuktaat. In 1839 had Van Beek er genoeg van. Hij deelde Mgr Den Dubbelden mee, dat hij er ernstig over dacht te stoppen; het kon zo niet langer doorgaan. Geschrokken door dit bericht, zocht Den Dubbelden naar een structurele oplossing. Ophouden of doorgaan, dat was de vraag. Lang hoefde hij daar niet over na te debken. Natuurlijk moest hij het werk door gaan, maar dan wel in een andere vorm, namelijk door de oprichting van een nieuwe en solide organisatie. Hij belegde een vergadering op klein seminarie "Beekvliet" in Sint Michielsgestel, waar hij samen met Van Beek . Mgr Van Hooydonk van Breda, Mgr Zwijsen en pastoor Heeren, (stichter van de congregratie van de Zusters 'Dochters van Maria en Jozef'. beter bekend als 'de Zusters van Choorstraat' uit Den Bosch de problemen zou bespreken. Aan die bijeenkomst is het te danken dat het werk van Van Beek niet alleen werd gered, maar ook een stevigere organisatorische en financiele basis kreeg.
Den Dubbelden en Van Hooydonk namen de oprichting van een bisschoppelijk instituut voor doven onder hun hoede. Ze hadden grootste plannen. Zij wilden een gesticht oprichten dat alle rooms-katholieke doven van Nederland op kon nemen. Armlastige doven zouden gratis onderwijs en zorg krijgen. Om dit plan te verwezenlijken werd een bestuur opgericht met vooraanstaande katholieke geestelijken en notabelen, zoas de leden van de Provinciale Staten Mr. Chc van Rijckevorsel en Jhr mr J Smits van Oyen. Zij moesten het benodigde geld bij elkaar brengen en beheren. Het 'oppertoezicht' zou evenwel in handen blijven van de bisschoppen van Den Bosch en Breda.
Lezers en Kijkers. Over Een Gemerts gebaar.
Jan van den Berg, Elisa Rooyakkers, Anna Verhagen en Johanna Maria Looyen; vier doven uit Gemert en ompeving. Ze behoorden tot dezelfde parochie, maar konden geen van allen tot het ontvangen der Heilige sacramenten worden toegelaten, wil er niemand was die hen kon onderwijzen, hun de waarheden en verplichtingen van onzen Heiligen Godsdienst kon duidelijk maken.
Henricus Den Dubbelden (zie de foto 3.) Pastoor van Gemert en deken van het district Helmond, trok zich hem lot bijzonder aan. Na enkele vergeefs pogingen om een oplossing te vinden, benaderde hij de priesterleraar Marinus van Beek (zie de foto 2.) Deze was in 1790 geboren in Son, had in Gemert op de latijnse school )het gymansium gezeten en had vervolgens in Mechelen (B) de priesteropleiding gevolgd. In 1822 keerde hij terug naar Gemert. Hij werd priesterleraar Grammatica en Synataxis en anaf 1825 concrector van de Latijnse School, waar hij de jongeman zijn schoolopleiding had genoten. Deze school bevond zich tegenover de pastorie, aan de overkant van de straat.
Den Dubbelden, die alspastoor rector van de Latijnse School was, verzocht zijn overbuuurman meerdere maln de vier doven te onderwijzen. Van Beek was hierover echter niet meteen enthousiast en hield aanvankelijk de boot af. Hij was volledig onbekend met dovenonderwijs. Bovendien had hij als conrector de dagelijkse leiding over de Latijnse School, met alle drukke werkzaamheden aan dien. Den Dubbelden gaf echter niet op en na een tijd besloot Van Beek zich in het dovenonderwijs te gaan verdiepen. Hij raakte steeds meer in de ban van het dovenonderwijs en bestudeerde ieder boek dat hij over het onderwerp te pakken kon krijgen.
In 1828 begon hij in de Latijnse School met de eerste lessen. En welke maand en op welke dag is niet precies bekend. In het gemeentearchief van Gemert bevindt zich in de correspondentie van de burgemeester de volgende mededeling, gedateerd 24 Oktober 1829; ' Martinus van Beek, R.C. Priester, is een jaar geleden op de Latijnse School begonnen met doofstommenonderwijs. Burgemeester en Wethouders zijn uitgenodigd tot het examineren. 'Afgaande op de zinnede ' een jaar geleden' uit bovenstaand citaat, is Van Beek vermoedelijk rond Oktober 1828 (of in ieder geval na de aanvang van het nieuwe schooljaar in September) met het dovenonderwijs gegonnen, Hij onderwees zijn vier leerlingen tijdens de avonduren, na zijn dagelijkse werkzaamheden aan de Latijnse School.
NEDERLANDS IN GEBAREN>
Bij de keuze van zijn lesmethode ging Van Beek uit van twee fundamentle vragen; ' Hoe leren hoornde kinderen in onze taal denken en hunne gedachten medeleven? En hoe is dit middel toe te passen op Doofstommen?' Hij conculeerde dat een combinatie van gebarentaal, handalfabeth, lezen en schrijven het beste was. Hij schreef later daarover; 'Bij de overweging door welke middelen ik mijn leerlingen zou onderwijzen, zag ik dat het schrift niet verwaardeloosd mocht worden. Het schrift is en zal altijd blijven een der zekerste middelen om de doofstommen hun gedachten te doen uitdrukken. Een pratisch middel ook m zich door de hoorende wereld te doen verstaan. Ik kon mij echter daarbij niet bepalen. Ik had andere middelen nodig om nog gemakkelijker duidelijker, vlugger tot mijn leerlingen te kunnen spreken en mij door hen te doen verstaan.
Hij koos hierover gebarentaal. De methode van Van Beek was gebaseerd op die van De I'Epee en De Sicard, echter met een belangerijk verschil. De gebarentaal die Van Beek gebruikte, ging uit van de regels van de Nederlandse taal. Zinsbouw, woordgebruik en grammatica waren volledig identiek. Het ' Nederlands in gebaren " was geboren.Voor ieder afzonderlijk woord bestond een afzonderlijk gebaar. Deze gebaren werden met het vingeralfbet veronden, waardoor een gebaar meerdere herkenissen kon krijgen. Zo werden dag, maand en jaar uitgedrukt door een boog te makn (de op en neergaande zon) met in vingerspelling de bijbehorende letters 'd'. 'm' og 'i'. Die methode bleek een goede keuze, zo valt te lezen in het jaarverslag van 1847. De doofstomme maakt zich deze taal aanstnds eigen (...); slechts weininge maanden zijn er gewoonelijk nodig, om de aankomelijken met de meergevorderen en hunne onderwijzers deze taal duidelijk te zien gebruiken, Heeft bij opwekkingen of vermaningen nodig, valt er in hem iets goed of af te keuren, het is altijd in deze taal; )...) Moet hem de betekenis van het woord verklaard worden, en moet men hem in de gelegenheid stellen van bvergelijkingen te maken. het is wederom de gebarentaal, welke en daartoe alle diensten op een gemakkelijke, duidelijke en genoegzaam spoedige wijze aanbiedt; zodat wij deze taal als een der hoofdmiddelen beschouwen, om het verstand der doofstomme kweeklingen op de eenvoudigste en spoedigste ijze te ontwikkelen.
ERKENNING.
Spoedig raakte het werk van Van Beek bekend. Steeds vaker verzochten ouders uit de omgeving om ook hune dove kind te onderwijzen. Het aantaal leerlingen nam langzaam maar zeker toe, waardoor er een heuse dovenschool ontstond.
Van Beek begon te ijveren voor de oprichting van een provinciaal instituut. Die zou dan wel. in navolging van bestaande instellingen in Maaseik en Brugge (B) een instituut worden voor doven en blinden. Op 8 juni 1830 kreeg hij toestemming van de Gouverneur en Gedeputeerde staten van Brabant van een geldinzamelingsactie te houden voor een dergelijk op te richten. Het uitbreken van de Belgische Opstand in Augustus 1830 , waarbij Belgie zich afsplitste van Nederland, gooide echter roet in het eten. Met potlood schreef Van Beek op de reeds gedrukte intekenlijst. " De Belgische revolutie heeft dit plan vernietigd' De oprichting van een nieuwe instituut voor doven en blinden ging dus niet door. Maar de goedkeuring van de Gouverneur vormde een grote blijk van erkenning voor het liefdewerk'
Vanaf dat moment wordt in de stukken gesproken van een 'Instituut ". In het archief van het bisdom 's-Hertogenbosch bevindt zich nog een door Van Beek handgeschreven.
" Plan ter oprichting van een Instituut voor Doofstommen te Gemert, provincie Noord-Brabant " Dit Plan begint opmwekelijk genoeg met een beschrijving van de ' tegenwoordige staat van het Instituut " De eerste zin luide:
" Onderwijzers en doofstomme kweeklingen genieten kost en inwoning bij Mevr. Weduwe van Melis te Gemert sedert Juni 1830 wanneer het Instituut als dusdaning erkend (werd) bij besluit van den Gouverneur en Gedeputeerde staten, volgens den eisch der wet'.
GIJ ZULT GELUKKIG WORDEN.
In 1832 verscheen een boekje van Marinus van Beek getiteld "Leesboek voor doofstomme kweeklingen der tweede klasse in het instituut te Gemert. Het bestond uit 52 eenvoudige lessen (een les per week?). gerichtop lezen,schrijven en algemene ontwikkeling. Ook goede raadgevingen en een stichtelijk woord ontbraken uiteraard niet. De inleiding geeft een beeld van de school. ' Beminde leerling. ik Heb dit leesboek laten drukken voor U, omdat dit boekje zeer nuttig zal zijn voor U. Gij kunt het lezen buiten de lessen, Gij zult in dit boekje vele woorden leren en gij zult gewoon worden goede opstellen te maken. Als gij dit boekje veel leest, Gij ziet dagelijks mijn moeilijke werkzaamheden, om u alles te doen begrijpen en u God en de Godsdienst te leren kennen en beminnen. Ik zal dien arbeid nooit vreezen, Gij zult gelukkig worden. God en de mensen zullen u Beminnen, als gij braaf leeft en goed leert. Ik ben uw dienstvaardige onderwijzer. Gemert. den 7 den January 1832.
M. van Beek. Wordt vervolgd.
Rene van der Veen.
Lezers en Kijkers. Over de LIPLEZEN: DE ORALE METHODE.
Naast gebarentaal werd vanaf de 17e eeuw ook liplezen, oftewel de orale methode, ontwikkeld. Een van de eersten dit dit onderzochten was Johan Amman (1669=1724). Deze Zwitserse arts verhuisde naar Nederland en begon een parktijk in Amsterdam. Tot zijn patienten begoorden enkele doven. Hij trok zich hem lot aan en zocht een manier om hun leven te verlichten. Hij kwam tot de conslusie dat leren spreken de juiste weg was. Spreken noemde hij ' een kostelijk godgeschenk', Amman was ervan overtuigd dat doven ook klanken moesten kunnen maken die overeenkwamen met de klanken van gesproken woorden. Er was immers in medisch opzicht niets mis met hun spraakprganen. Door goed ye kijken naar een ander konden doven de meeste bewegingen van de mond nabootsen. Ook ' horen met de ogen'
(liplezen of spraakafziend) lag bij deze methode voor de hand. Na enkele succesvolle pogingen publiceerde hij twee boeken die van grote betekenis waren voor het dovenonderwijs in Europa: Surdus Loquens (de sprekende dove) en Dissertatio de Loquela (proefschrift over taal). De boeken beleefden in korte tijd diverse herdrukken en werden vertaald in het Nederlands, Frans, Duits en Engels. Met zijn werk legde hij de basis voor de orale methode.
SCHOLEN:
Tot ver in de 18e eeuw kregen doven priveles; klaslokaal dovenonderwijs en gespecialseerde onderwijsinstellingen bestonden niet. Dat veranderde rond 1770 met de oprichting van dovenscholen in Groot Brittannie, Frankrijk en Duitsland. De Oprichters Thomas Braidwood, Abbe Charles-Michel De I'Epee (zie foto 1) en Samueel Heiniche gelden sindsdien als de grondliggers van de institutionale dovenonderwijs. Met name De Franse geestelijke De I'Epee (1712-1789) en de duitse Heinicke (1729-1790) kregen veel navolgers op het Europese vasteland. Abbe De I'Epee komt de eer toe in 1760 in Parijs de eerste dovenschool ter wereld te hebben gesticht. Op deze school konden ook kinderen van armlastige ouders terecht. De I'Epee ging ervan uit dat gesproken taal vanhorenden een compleet vreemd taal was voor doven. Daarom moest de moedertaal der doofstommen - gebarentaal - deel uitmaken van het onderwijs. Elke dove, en meende hij, dacht in die taal en kon daarmee zijn gevoelens en verlangens vertolken. De 'natuurlijk gebaren' waren echter veet te beperkr; deze dienden slechts alsuitgangspunt voor het dovenonderwijs. Zijn methode bestond uit een gecombineerd gebruik van sysyematisch grodende gebaren. vingerspelling en schrijven. Op deze manier vulde hij de ' moedertaal ' verder aan. Steeds meer leerlingen wisten de weg naar de dovenschool in Parijs te vinden. Hier werden de kinderen onderwezen, gevoed en gekleed. Tot aan zijn dood in 1789 besteedde de I'Epee bijna zijn gehele familiekapitaal aan de zorg voor dove kinderen. Twee jaar na zijn dood werd zijn dovenschool verheven tot nationaal doveninstituut van Feankrijk. Het instituut Nationaal des Sourd-Muets in Parijs, onder leiding van De I'Epee's opvolger Abbe de Sicard, ontving jaarlijks een aanzienelijke subisdie van de overheid.
In Duitsland ging het dovenonderwijs van Samueel Heinicke een geheel andere richting uit. Heinicke was een overtuigd aanhanger van Amman, dus van de orale methode. Hij meende dat gebarentaal en vingerspelling het liplezen alleen naar belemmerden. Gebarentaal moest volledig achterwege blijven in het dovenonderwijs. Het gesproken woord was het enige instrumment om doven te onderwijzen. Op basis van deze methode richtte hij in 19778 in Lepzig het eerste Duitse doveninstituut op.
Naast de ' Franse methode' van De I'Epee en de Duitse methode' van Heinicke, omstonden weg diverse varianten en gecombineerde methoden die zoveel van gebarentaal als van liplezen gebruikmaakten. Er bleef echter van hardnekkige controverse bestaan tussen voor- en tegenstanders van de twee belangerijkste stromingen.
HET DOVENONDERWIJS IN NEDERLAND.
Het eerste doveninstituut van Nederland werd in 1790 opgericht in Groningen door Henri Daniel Guyot. Guyot was geboren in Beligsch Limburg en werd na een theologische studie predikant van de Waalse kerk in Dordrecht. Na vier jaar kreeg hij een aanstelling in Groningen. Tijdens een korte vakantie naar Parijs maakte hij kennis met Abbe de I'Epee. Cuyot was zeer onder de indruk en bleef tien maanden lang in de Franse hoofstad om de methode van De I'Epee goed onder de knie te krijgen. Na zijn terugkeer in Groningen gaf hij met succes les aan twee dove kinderen, een protestant meisje en een joodse jongen. Zijn goede resultaten bleven niet onopgemerkt. Om meer doven te kunnen onderwijzen, startte hij een doveninstituut in zijn woonplaats. Hij had de oprichting van een nationale instelling voor ogen waar doven uit geheel Nederland terecht konden, ongezcht hun geloof, rang of stand.
Ondanks dit nationale karater waren de meeste leerlingen afkomstig uit het noorden en westen van Nederland. Slechts een handjevol kwam uit Noord-Brabant en Limburg. In een tijd waarin vervoer te voet, te paard of met de trekschuit plaatsvond, is dat niet verwonderlijk. Voor doven uit de zuidelijke provincies was de afstand eenvoudig te grrot. De reis naar het noorden was tijdrovend en kostbaar; ouders zouden hun kinderen vrijwel nooit kunnen bezoeken. Bovendien bestond er nog een ander groot bezwaar; het instituut in Groningen was niet rooms-katholiek. Door deze bezwaren bleven veel doven verstoken van onderwijs. Vierig jaar lang was het instituut in Groningen de enige doveninstelling van Nederland. Een deken en een priester uit Gemert maakten echter een einde aan die situatie.
CHRISTELIJKE NAASTENLIEFDE>
Christelijke naastenliefde spoorde mensen om een beter te zorgen voor armen en gebrekkigen, waartoe ook doven en mensen met een verstandelijke beperking werden gerekend. Het verrichten van een goede daad bracht een plekje in de hemel dichterbij. Desondanks was een volwaardig bestaan voor doven partisch uitgesloten. Vaak werden ze aan hun lot overgelaten. Van enig gestructureerd onderwijs aan doven was tot ver in 18e eeuw geen sprake. We moeten daarbij miet uit het oog verliezen dat ook de meeste horenden van onderwijs verstoken bleven. Lezen en schrijven bleef eeuwenlang voorbehouden aan geestelijken, ambtenaren en rijke ingezeten. Bij het grootste deel van de bevolking ging het doorgeven van informatie ' van mond tot mond ' Iemand die doof was, verkeerde daardoor in een zeer groot isolement. Als er al communicatie plaats vond, dan gebeurde dat met enkele familieleden via een beperkt aantal zelfbedachte gebaren.
Van 1750 tot 1880 kwam het dovenonderwijs op gang dankzij enkele kerkelijke ploniers, Zij wilden doven weer tot het geloof brengen. Bovendien vormde de bijbeltekst waarin Jezus een dove weer laat spreken en horen (Marcus 7,32-37) een bron van inspiratie. De eerste Nederlandse dovenschool werd in 1790 in Groningen opgericht, Maar in Zuid-Nederland bleven de meeste doven en slechthorenden verstoken van geschikte zorg. Dat veranderde toen Martinus van Beek (de grondlegger van Viataal). In 1828 In Gemert met dovenonderwijs begon. Goed voorbeeld doet goed volgen. want na deze twee dovenscholen werden nog doveninstellingen in Amsterdam, Rotterdam,en Voorburg opgericht.
Wordt vervolgd. Rene van der Veen.
Start van het dovenonderwijs in Gemert en Sint Michielsgestel. TER VERKONDIGING VAN HET GELOOF.
In 1928 begon de priester Martinus van Beek met het geven van onderwijs aan vier dove volwassen uit Gemert. Het belangrijkste doel: hen 'de kennis van God en de heilige Godsdienst' bijbrengen, zodat hun ziel niet reddeloos verloren zou gaan. Hij kon niet vermoeden dat dit bescheiden begin uit zou groeien tot een toonaangevende organisatie voor de onderwijs en zorg aan mensen met een gehoor- en spraakstoornis.
De Doofstommen van beiderlei kunnen in de kennis van God en de Heilige Godsdienst behoorlijk te onderrigten; hun hart voor jeugd en goede zeden te vormen; hunne geestvermogenste ontwikkelen, wetenschappen, kunsten en handwerken aan te leren, en aldus die anderzins zoo ongelukkige wezens, door een Godsdienstige en maatschappelijke opleiding, voor dit en het andere leven gelukkig te maken. Dat was, volgens het jaarverslag over 1840/1841, het belangerijkste doel van het 'instituut voor doofstommen' te sint Michielsgestel.
Op 1 Oktober 1840 werd het instituut bij akte opgericht met de priester Martinus van Beek als de eerste directeur. In aanwezigheid van de bisschop van S'Hertogenbosch Mgr Den Dubbelden en de bisschop van Breda Mgr van Hooydonk volgde een dag later de officele opening,
sindsdien bestond de traditie op 2 Oktober - de dag van de H.H. Engelbewaarders het die feest te vieren.
Al vond in 1840 de officelle oprichting van het 'Instituut voor Doofstommen' plaats, de grondslag werd 12 jaar eerder gelegd. In 1828 begon de priester Marinus van Beek in zijn Brabantse woonplaats Gemert met het onderwijzen van vier doofstomme parochianen.
Er was toen nog geen sprake van een instituut of een dovenschool, maar het was toch de start van het dovenonderwijs in het zuiden van Nederland. Dit initiatief vormde de basis van het huidige Viataal.
Hoe kwam van Beek ertoe met dovenonderwijs te beginnen? Hoe maakte hij contact met doven? Op welke manier onderwees bij hen? om het werk van Van Beek en zijn opvolgers beter te begrijpen, nemen we eerst een korte duik in het verleden van het dovenonderwijs.
Spreken in gebaren.
Waar komt gebarentaal vandaan ? Over de oorsprong lopen de menigen uiteen. Wat het de eerste vorm van taal, voordat mensen leerden spreken? Was het bedacht door prehistorische jagers, die zo met elkaar communiceerden om dieren niet aan het schrikken te maken ? We zullen het nooit zeker weten. De eerste afbeeldingen van gebarentaal en vingerspelling zijn afkomstig uit Middeleeuwse kloosters. Monniken die de gelofte van zwujgzaamheid haaden afgelegd, mochten niet met elkaar praten. Ze bedachten echter een systeem met afgesproken tekens en gebaren, zodat zvia deze stilte uitweg toch met elkaar konden communiceren. Ook is bekend dat mensen uit bepaalde beroepsgroepen via gebaren met elkaar spraken, zoals diamanthandelaren. Het was een geheime taal, zodat buitenstaanders in het ongewisse bleven over de inhoud van de besprekingen.
Het eerstedovenonderwijs ging uit van gebarebtaal. Niet verwonderlik; doven maakten vaak zelf al gebruik van gebaren. Het was daarmee de aangewezen manier om met doven te contact te komen. In de loop der tijd werden er diverse gebarentalen ontwikkeld. De onderlinge verschillen waren zo groot, dat doven van de ene school niet met doven van een andere instelling konden praten. Dat verschil werd alleen nog maar groter toen ook liplezen werd ingevoerd. Soms bestond er een erorme generatiekloof tussen doven van hetzelfde instituut.
Oudere doven konden de jongeren niet meer verstaan, omdat tussentijds de andere methode was ingevoer.
HET EERSTE DOVENONDERWIJS IN EUROPA.
De Griekse wijsgever Aristoteles, die leefde in de 4e eeuw voor Christus, vond het gehoor het belangerijkste orgaan voor de verwerving van kennis. Volgens hem waren doven daardoor niet in staat om iets te leren. Die stelling beplaalde eeuwenlang de visie op doofheid. De meeste doven verkeerden in een maatschappelijk en sociaal isolement. Zewerden gezien als ' ongelukkige wezens ' waarmee niet veel aan te vangen viel.
Pas vanaf de 16e eeuw kwam het onderwijs aan doven mondjesmaat op gang met gbarentaal. Geleerden begonnen ook meer belangstelling te tonen voor de oorzaak van doofheid en het verband met stomheid. Nog belangrijker; ze weerlegden de stelling van Aristoteles.
Dat nieuwe inzicht was meestal gebaseerd op contact met doven uit eigen omgeving. Na enige inspanningen bleken dezen in staat via aangeleerde gebaren of via schrift te communiceren. Er verscheen handleidingen over gebarentaal, vingerspelling en zelfs het leren liplezen en schrijven. Vooral monniken uit Spanje waren daarin erg bedreven, zoals Melchior de Yebra, Pedro de Leon en Juan Pablo Bonet.
Dat juist in Spanje het dovenonderwijs tot ontwikkeling kwam, is niet verwonderlijk. Spanje was in de 16e eeuw een van de rijkste naties ter wereld met kolonien over de hele wereld. Het land was streng katholiek; verkondiging van het geloof stond hoog in het vaandel. Bovendien waren er veel geletterde monniken en priesters die onderwijs gaven, Niet minder belangerijk was de Spaanse wevering, die was gebaseerd op de Romeinse recht. Volgens de wet was het doven niet toegestaan eigendom te bezitten of een testament op te maken, tenzij ze konden praten en schriven. Rijke adelijke families met doofstomme kinderen was er alles aan gelegen hun kinderen daarin te laten onderwijzen.
De Spaanse Benedictijner monnik Ponce de Leon wasdit als een van de eersten gelukt. Hij leerde drie doofstomme kinderen van de veldmaarschalk van Castilie en een zoon van de gouverneur van Aragon lezen, schrijven en praten. Dat deed hij door hen voorwerpen te tonen en daarvan de geschreven naam te leren uitspreken. Na een tijd waren ze in staat enige woorden te schrijven, en hardop sprekende te bichten en te bidden. Nu ze aan de wettelijk verplichtingen voldeden, gaf de Spaanse overheid hen het recht op bezit en vererving. Ponce de Leon werd tot ver buiten de landgrenzen bekend als de " Vader " van het dovenonderwijs. Toen hij in 1584 stierf, werd het volgende opschrift op zijn grafsteen gezet; " Pedro Ponce onderwees de doven en de stommen, al was dat volgens Aristoteles onmogelijk " Wordt Vervolgd.
Rene van der Veen.